Waarom is deze vraag belangrijk?
Je moet weten of de assetcontroller TRIAC-uitgangen gebruikt om tijdens de installatie van de Link+ of Drive+ systemen de juiste methode voor statusdetectieverbinding te kiezen.
Zie Link+ Installatiehandleiding – pagina 5
Zie Drive+ Installatiehandleiding – pagina 6
Het kiezen van de verkeerde verbindingsmethode kan leiden tot foutieve statusuitlezingen, wat de monitoring en systeembetrouwbaarheid beïnvloedt. Het identificeren van het type uitgang (TRIAC of relais) zorgt voor een correcte en stabiele installatie.
Wat is een TRIAC-uitgang?
Een TRIAC (Triode for Alternating Current) is een halfgeleider-schakelaar die in sommige oudere assetcontrollers wordt gebruikt. Wanneer een TRIAC UIT staat, lekt hij nog steeds een kleine stroom—meestal enkele milliampères—waardoor er een lage spanning aanwezig is op aangesloten apparaten (zoals motorschakelaars), zelfs als deze spanningsloos zijn. Dit kan digitale ingangen (zoals een Link+ of Drive+ module) misleiden door de uitgang als AAN te lezen terwijl deze eigenlijk UIT is.
Hoe weet ik of een assetcontroller TRIAC-uitgangen heeft?
Vuistregel op basis van leeftijd: als de controller ouder is dan 20 jaar, is de kans groot dat hij TRIAC-uitgangen gebruikt. De meeste nieuwere controllers (vooral die in Europa zijn gebouwd) gebruiken mechanische relaisuitgangen. TRIACs kunnen echter nog steeds voorkomen in niet-Europese compressoren of PLC-gestuurde systemen.
Hoe test ik op TRIAC-uitgangen?
Zorg ervoor dat de compressor stil staat en er geen storingen zijn.
Zet je multimeter op wisselspanningsmodus (AC).
Meet de spanning tussen de A1- en A2-terminals van de hoofdmotor ‘Line’-schakelaar van de compressor.
Interpretatie van het resultaat:
Meer dan 6 Vac wanneer UIT (typisch ongeveer ⅓ van de volle AAN-spanning): Waarschijnlijk een TRIAC-uitgang.
Bijna 0 Vac wanneer UIT: Waarschijnlijk een relaisuitgang.
Wat moet ik doen als er TRIAC-uitgangen aanwezig zijn?
Gebruik “Status Detection Connects – Optie B” in de Drive+ & Link+ Installatiehandleiding om het signaal correct te verwerken. Het volgen van de juiste optie zorgt voor betrouwbare statusdetectie en voorkomt foutieve uitlezingen.